Het is maart 2020 en ik sta op de latten in Gerlos, Oostenrijk. Ik ben ontzettend moe en sta al dagen te trillen op mijn benen. Ik dacht mezelf er wel doorheen te kunnen slaan, maar het wordt met de dag alleen maar erger. Wat is er toch aan de hand met mijn lijf? Als Brabander heb ik carnaval net achter de rug, maar daar ben ik veel slechter uitgekomen dan dat ik gewend ben. Het zal wel aan de leeftijd liggen, denk ik. Een tikkeltje dramatisch als je in je achterhoofd houdt dat ik dan pas 26 jaar ‘oud’ ben.
Maar sowieso voel ik me tijdens carnaval al vreemd. ‘’Wat heb je toch een rood gezicht!’’ krijg ik meerdere malen te horen. De zeer smakelijke biertjes verdoven echter een hoop, dus ik maak de vijf dagen natuurlijk vol. ‘Want tijdens carnaval haak je niet af, toch?’, zegt het altijd strenge stemmetje in mijn hoofd. Alleen voelt het dit jaar toch echt anders. Op dag vier lig ik ‘s ochtends in bed naar adem te happen. En wanneer ik in de spiegel kijk, zie ik inderdaad die merkwaardige rode gloed over mijn gezicht. Het voelt alsof mijn keel dichtgeknepen wordt. En de huid op mijn gezicht lijkt wel verbrand. Alleen kan dat nooit van het februari zonnetje zijn.
Op de laatste dag van carnaval lukt het me amper meer om woorden uit mijn mond te krijgen. Ik ben zo kortademig, dat ik er steeds vaker voor kies om ergens te gaan zitten. Het lukt me niet meer. Op die dag begint voor mij het vermijden van gesprekken. Iets wat ik vandaag de dag nog steeds doe, alleen ben ik daar nu (helaas) meer bedreven in geworden. Tijdens mijn bezoekje aan de huisarts word ik echter overtuigend weggestuurd. ‘’Als je niet in China of Noord-Italië bent geweest, kan het echt geen Corona zijn. Jij kan gewoon lekker gaan skiën!"
Na dit goedbedoelde advies vertrek ik een aantal dagen later met lood in mijn schoenen naar Gerlos. En bij aankomst merk ik meteen: dit gaat echt niet. Vanaf de eerste afdaling voel ik dat de kracht me ontbreekt. Ik krijg geen druk op mijn ski’s gezet, waardoor de eerste valpartij al snel een feit is. Telkens wanneer ik weer even in een dal beland, ben ik volledig uitgeput. Mijn ski’s krijg ik vervolgens amper weer de lift ingetild. De paniek slaat nu lichtelijk toe. En de angst bekruipt me dat er iets goed mis is. Wat is er toch met me aan de hand? En hoe zit het met dat Corona-ding? Het zal toch niet hè?
De eerste appjes komen binnen vanuit het thuisfront. In Nederland is de paniek al enigszins toegeslagen. En gek genoeg moet ik van vrienden thuis horen dat de kroegen in Gerlos halverwege de week bijna allemaal dicht zullen gaan. Met uitzondering van de allerkleinste. De jongens waarmee ik op vakantie ben, kunnen de humor wel inzien van het hele gebeuren. En ik lach met ze mee, als een boer met kiespijn. Met de dag word ik nu zieker. En de angst groeit vrolijk mee. Ik slaap inmiddels vrijwel niet meer, omdat het hoesten nu ook begonnen is. Ik kom niet meer tot rust en het skiën wordt langzamerhand een martelgang.
En dan, de laatste dag voor vertrek, knak ik. Met al mijn doorzettingsvermogen heb ik het zover weten te schoppen dat ik nu écht niets meer kan. Haal me alsjeblieft weg hier. De angst en onzekerheid heeft zich inmiddels meester van me gemaakt. Met enorme opluchting stap ik de volgende ochtend dan ook de auto in terug naar Nederland. We twijfelen zelfs of we het land wel in mogen. De wereld ziet er inmiddels heel anders uit. Niemand weet wat het virus inhoudt en wat het nog gaat doen. En dat enge virus, dat heb ik! Dat kan niet anders. Ik zal mijn baas maar gelijk inlichten bij thuiskomst, bedenk ik me halverwege. Niet wetende dat dit belletje mijn eerste ervaring zal zijn met niet geloofd worden. Plus zal leiden tot een conflict met mijn werkgever.
In een paar seconden scan ik de sfeer in de kamer. Snel maak ik een inschatting van de persoon die mij de vraag stelt. Hij weet natuurlijk niets van mijn ziekte en van de strijd die ik nu al zo lang voer. Even schieten eerdere reacties op mijn verhaal door het hoofd. Van: ‘’Dat kan toch helemaal niet, heb je niet gewoon stress?’’, tot: ‘’Ben jij nou een vent?’’, en: ‘’Je moet gewoon meer sporten joh!’’ Ga ik het kleine beetje energie wat ik nu heb, besteden om weer mijn Covid-verhaal te vertellen aan een tamelijk onbekende? Om vervolgens weer van allerlei goedbedoelde adviezen in ontvangst te mogen nemen. Is het me dat echt waard? Ga ik dit doen of niet? Na heel even te twijfelen, neem ik een besluit.
‘’Ja goed hoor! Met jou ook?’’