Wintersport is gelukkig voorbij. Mijn vader belt me wanneer ik net op de bank plof. De uitvaart van mijn oma was die ochtend. Hij vraagt of ik herinneringen op kom halen met de familie, maar ik weiger. Ik ben gesloopt, plus het lijkt me onverstandig. Na ons korte gesprek bel ik dan mijn werkgever. Ik stel voor om voorlopig thuis te werken, zodat we niet het risico lopen anderen aan te steken. Vreemd genoeg wordt daar afkeurend op gereageerd. Mijn leidinggevende ziet er wel de ernst van in en hij drukt mijn idee er toch doorheen.
De volgende dag gaat Nederland dan ‘op slot.’ Kort voordat mijn contract officieel afloopt. We hebben voor mijn skivakantie al om tafel gezeten en ik kreeg niets dan lof. De administratie zou, vanwege de drukte, na mijn terugkeer wel afgehandeld worden. Maar nu ik eenmaal niet op de zaak ben, hoor ik niets meer. Ik ontvang op de laatste dag pas een belletje. Ze zeggen dat de toekomst heel onzeker is geworden. Mij wordt een nieuw contract aangeboden, maar voor fors minder loon. Mijn eerste reactie is dan nog dankbaarheid. Maar wanneer ik het verhaal voorleg aan mijn omgeving, zijn die minder enthousiast. Ze vragen zich af waarom ik de enige ben die in moet leveren.
Dit kaats ik dan ook rustig terug naar mijn werkgever. Die reageert echter zwaar gepikeerd. Het altijd fijne en vriendschappelijke contact slaat ineens volledig om. Enigszins beduusd, hang ik op. Gelijk daarna bel ik wat kennissen met meer verstand van rechtspraak, maar die vertellen me dat ik geen poot heb om op te staan. Ondertussen blijf ik berichten ontvangen met de vraag waarom ik niet teken. Urenlang zit ik in de stress en druk ik alle telefoontjes weg. Totdat ze sturen dat ik NU moet beslissen, of anders ‘zoek je het maar uit.’ Ik krijg dan al paniek van de gedachte mijn baan te verliezen aan het begin van een (misschien wel) gigantische crisis. Dus na uren afhouden, zet ik met tegenzin mijn handtekening. Nadien wordt mij ‘vriendelijk’ verzocht dit hele voorval niet met anderen te delen.
Mijn gezondheid gaat daarna flink achteruit. Ik moet mezelf vaak vastgrijpen zodat ik niet val door duizeligheid. Traplopen is al helemaal geen doen meer. Niet ideaal wanneer je in een bovenwoning zit. Inmiddels ben ik ook mijn reuk en smaak verloren. Iets wat ruim een maand zal aanhouden. Wat er dagelijks op mijn bord ligt, heeft in de periode daarna de geur van hetgeen wat in mijn toilet hoort. Overal stinkt het naar sigaretten en afval. Het duurt uiteindelijk ruim een jaar voordat alles weer ruikt en proeft zoals het hoort.
Ondertussen wordt dagelijks de druk opgevoerd om mij naar kantoor te krijgen. Alsof ze me niet vertrouwen. Ik kan dan ook niet anders dan terugkeren. Dat ik aangeef nog steeds klachten te hebben, maakt hen niet uit. Thuiswerken is een ‘no-go’ en afstand houden wordt niet aan gedaan. Gelukkig mag ik niet lang daarna eindelijk, na wekenlange weigering, langskomen bij de huisarts. Volledig uitgeput van een paar minuten fietsen, neem ik buiten plaats in een afgesloten partytent. De dokter draagt een wit pak zoals uit een film. Ze heeft niet lang nodig om de diagnose te stellen. ‘Dit klinkt heel slecht. Een ontsteking in zowel je linker- als rechterlong. Typisch Corona! Dus weer terug naar huis en in isolatie uitrusten!’
Terug naar huis om uit te rusten? Ik heb al die tijd gewoon gewerkt hoor, ik zit nu zelfs op kantoor! Mijn werkgever gelooft nu eindelijk dat ik écht ziek ben. In de weken daarna wacht ik het effect van de antibioticakuur angstvallig af. Wederom zie ik in die tijd vrijwel niemand, terwijl ik ‘gewoon’ stug doorwerk. Mij ziek melden doe ik niet, want dat betekent nóg meer loonverlies. Met opluchting hoor ik bij de volgende controle dat mijn longen weer schoon zijn. Zonder twijfel begin ik meteen met conditie opbouwen. Meerdere ochtenden per week lig ik voor werktijd al vroeg in het zwembad. Mijn hart bonkt uit mijn borstkas en ik haal steeds amper de overkant, maar ik ga door! Niet wetende dat ik dan enorme roofbouw pleeg op mijn lichaam.
Toch ga ik snel weer de werkvloer op. En na meerdere keren aandringen, krijg ik een videogesprek met de grote baas die vanuit het buitenland werkt. De zaken gaan inmiddels goed, dus mijn leidinggevende en ik zijn ervan overtuigd dat alles wordt gladgestreken. Mij wordt eerst gevraagd hoe ik de afgelopen periode beleefd heb. Ik besluit me kwetsbaar op te stellen en hem te vertellen over mijn grillige ziekte. Verder geef ik aan dat ik na alle perikelen wel met een ‘ander gevoel’ op kantoor zit dan voorheen. Ik voel minder vertrouwen.
Tot mijn stomme verbazing zegt hij daarop dat ik ‘dan eerst maar weer gemotiveerd op het werk moet verschijnen, voordat we verder praten.’ Pardon!? Maanden geleden nam ik zelf de verantwoordelijkheid voor de gezondheid van mijn collega’s. Vervolgens hield ik zoals afgesproken mijn mond dicht. En daarnaast werkte ik keihard door terwijl ik doodziek was. Maar nu hoor ik dat ik mezelf eerst weer moet bewijzen? Het woord motivatie heb ik niet eens gebruikt! Ik ben furieus en val hem in de reden. Na al het zwijgen, lukt het me niet meer om mezelf in te houden. Ik ben zo kwaad dat ik zwarte vlekken zie. Woedend ben ik! Op dat moment besluit ik eindelijk voor mezelf op te komen. En de strijd aan te gaan.
Het tweede deel van deze column lees je hier