Ondanks zorgvuldig plannen zijn mijn dagen dus vaak voller dan ik had bedacht en gewenst. En dan
- stellen vrienden uit Engeland voor aanstaande vrijdagavond een video call te organiseren, dan kunnen we meteen onze ideeën over een project dat mijn partner met ze doet, doornemen zodat zij verder kunnen.
- whatsappen vrienden die anderhalf uur rijden van ons vandaan wonen dat ze morgen toevallig in buurt zijn en hebben we tijd voor een bakkie?
- belt een vriendin precies tijdens mijn rust na boodschappen doen. Ze heeft straks een sollicitatiegesprek en wil graag nog snel even met me sparren.
- meldt familie uit het buitenland, die eens per jaar Nederland bezoekt, dat ze het heel leuk zouden vinden om komend weekend, vóór ze terugrijden, ons even te zien en is het mogelijk om te blijven slapen?
- Laat mijn zus, die aan de andere kant van het land woont, maar de helft van het jaar overwintert in Spanje, weten dat ze op weg naar haar zuidelijke nest overmorgen tussen de bezoeken aan tante Marie en haar oude buurtjes nog ruimte heeft en kan ze met manlief even lunchen bij ons?
Allemaal zeggen ze: als het niet uitkomt moet je het gewoon zeggen hoor!
Wat dan volgt is voer voor psychologen. Een carrousel van ronddolende gedachten en afwegingen vult mijn hoofd. Kan ik dat, wil ik dat, hoe dan? Mijn zus kletst 5 kwartier in een uur over haar dochter en kleinzoon en zit geen seconde stil. Mijn hoofd kookt over na een kwartier in haar gezelschap en ik durf niet met duct-tape op haar mond te dreigen. Het is daarentegen altijd fijn om onze vrienden te zien. Ik vind het ook fijn dat mijn vriendin mij nodig heeft en die familie uit het buitenland zien we al zo weinig. Zal ik de tandarts uitstellen? Ik moet juist blij zijn dat zoveel mensen het leuk vinden ons te bezoeken. Wat vindt mijn partner? En moet ik zelf overal wel bij zijn?
Waarden, normen, doen wat het beste voor mij is en wat ik leuk vind, als ik ‘nee’ zeg voel ik me schuldig (dat is overigens een mooi boek van Manuel J. Smith!). De ongelijkwaardige afwegingen strijden in mijn hoofd en hoe meer ik denk, hoe minder goed mijn hersenen werken en des te moeilijker wordt beslissen. Meestal geef ik toe. Meestal vind ik het voorstel leuk. Meestal durf ik niet volledig eerlijk naar mezelf – en dus ook anderen te zijn. Ik moet hier toch echt eens iets aan doen.
Een vriend van me geeft assertiviteitscursussen. Ik ga hem vragen mij morgen een spoedcursus te geven. En als het niet uitkomt, moet hij dat maar zeggen.